'Je moet nooit aan de kant blijven staan' is het levensmotto van Trudel van Reemst - de Vries, een overlevende van Kamp Westerbork, maar ook een verzetsstrijdster.
De Joodse Trudel de Vries woont tot haar elfde jaar in Duitsland. In 1925 vergokt haar vader de bezittingen en kwam het gezin naar Nederland. Ze gaan in Den Haag wonen. Ze wordt er lid van Mizrahi, de zionistische jeugdvereniging en werkt in het Joods ziekenhuis in Rotterdam. Zodra de burgeroorlog in Spanje uitbreekt volgt ze haar linkse idealen en vertrekt naar Spanje. Ze is ervan overtuigd dat het fascisme bestreden moet worden. Ze staat als verpleegster de strijders tegen Franco bij. In Spanje leert zij ook haar niet-Joodse man, de arts Theo van Reemst, kennen.
In de Tweede Wereldoorlog sluit ze zich aan bij het verzet. In 1942 wordt ze gearresteerd en komt terecht in de gevangenis in Scheveningen. Vanuit Scheveningen gaat ze naar Westerbork. Daar werkt ze als kraamverpleegster en ze komt in contact met een kleine verzetsgroep die mensen het kamp uit smokkelt en persoonsbewijzen vervalst. Haar gemengde huwelijk redt haar het leven. Na zes maanden Westerbork komt ze vrij (in 1943 mogen gemengde gehuwden vertrekken).
Trudel keert via Amsterdam terug naar Vlaardingen. Haar huis is verhuurd aan anderen. Ze mag er alleen in haar eigen slaapkamer komen. Ze is daar drie weken in de slaapkamer tot haar nieuwe papieren klaar waren. Uiteindelijk hebben de nieuwe huurders via officiële instanties een ander huis aangeboden gekregen. Ze krijgt weer contact met haar oude verzetsgroep. Ze is druk met bonkaarten en illegaal drukwerk. Na de oorlog sluit ze zich aan bij de CPN en blijft strijden voor Spaanse politieke gevangenen.
Tot op hoge leeftijd geeft Trudel voorlichting op scholen; ze vertelt kinderen hoe belangrijk het is om goed om zich heen te kijken en te blijven waken voor racisme en discriminatie. ‘Door onverschilligheid kon Hitler uitgroeien tot wat hij werd. Je moet nooit aan de kant blijven staan.’ Ze overlijdt op 7 juni 2007 in Amsterdam.