|
|
|
Bezetting
Asocialen gedeporteerd naar Drenthe
Na de bevrijding spelen zich in Rotterdam wederom hartverscheurende taferelen af. De gemeente dwingt een groep van ruim 500 oorlogsslachtoffers te ‘resocialiseren’ in kampen in Drenthe en Overijssel en ook in Veenhuizen.
Tijdens het bombardement van 1940 raken ruim 79.000 Rotterdammers dakloos. Voor hen moet snel onderdak geregeld worden. Dat gaat aanvankelijk nogal geïmproviseerd bij familie, vrienden of bij wildvreemden in een schuur of op zolder. Later worden mensen ook gedwongen ingekwartierd. Vele daklozen zijn waren afkomstig uit de verkrotte achterbuurten in de binnenstad. Zij werden voor een deel als sociaal zwak om niet te zeggen als asociaal beschouwd. Voor hen worden nooddorpen gebouwd aan de rand van de stad. Aan het Noorderkanaal verrijzen achtereenvolgens het Drentse Dorp, het Gelderse dorp en het Utrechtse Dorp. Op het Zuidplein komt het Brabantse Dorp. Bij Overschie komt Landzicht, in IJsselmonde Smeetsland en er is nog een dorp in Vlaardingen. Tussen de dorpen bestaat een zekere hiërarchie.
De armsten en meest "asocialen" komen in het Drentse Dorp terecht. De omstandigheden in het Drentse Dorp zijn slecht. De houten huizen zijn piepklein en overbevolkt en de mensen zijn veelal op zich zelf aangewezen. Vooral in de Hongerwinter hebben de inwoners het heel erg slecht. Om de kou te bestrijden stoken ze grote delen van hun eigen huis op. Ook worden huizen van stervenden afgebroken en opgestookt voor deze overleden zijn. Als de Canadese troepen het dorp intrekken zijn ze verbijsterd over de toestand waarin de uitgehongerde bewoners verkeren. Op het stadhuis bedenkt men dat de bewoners van het Drentse Dorp niet zomaar in de maatschappij kunnen terugkeren. Het vereist een evacuatiebevel van minister Beel van Binnenlandse Zaken, maar het lukt. Zo'n 40 andere gezinnen worden in juli 1945 door gewapende mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten van hun bed gelicht. Het amper gewortelde besef dat de oorlog voorbij is, zijn de mensen gelijk weer kwijt.
De eerste 225 mensen worden gewassen en geschrobd, tegen schurft behandeld en gekleed. Vervolgens worden ze in het geheim gedeporteerd naar Rijksevacuatiekamp Veenhuizen in Drenthe om daar onder strenge tucht en zware arbeid te resocialiseren. De bewoners begrijpen totaal niet wat er met hun gebeurt. Ze denken dat ze naar een strafkamp worden afgevoerd en roepen dat ze niets fout hebben gedaan in de oorlog. Naast Veenhuizen zijn er kampen in Drenthe en Overijssel voor gezinnen die in een ambtelijke nota worden omschreven als 'een schip zonder roer, losgeslagen op de woeste zee, de zeilen gebold door de windhozen van degeneratie'.
Het betreft oorden in Ruinen, Echten, Ten Aarlo en Linde in Drenthe, Molengoot, de Boomhof, Schaershoek en Balderhaar in Overijssel, het Ronde Huis in Gelderland en Drakenburg in Utrecht, met barakken zonder douches of toiletten, zonder eigen kraan of kookplaat. Daarnaast zitten er 141 kinderen in vijf internaten. Ook andere grote steden sturen in die tijd hun probleemgezinnen naar de kampen. Uiteindelijk worden er vijfhonderd hulpbehoevende oorlogsslachtoffers uit Rotterdam in een permanente staat van machteloze woede ondergebracht in kampen. En daarna wil niemand ze terug en blijven de bewoners tot in de jaren vijftig in de kampen wonen.
In de eerste jaren krijgen de bewoners eten uit de gaarkeuken. De kampcommandant draait om tien uur voor iedereen het licht uit. Zo snel mogelijk wordt er werk geregeld voor de mannen, ongeschoold werk in fabrieken in de omgeving. De vrouwen moeten verplicht naar cursus (naaien, opvoeding, hygiëne). Loonzakjes moeten gesloten worden ingeleverd bij de kampleiding, de bewoners krijgen zakgeld, de rest wordt op een spaarrekening gezet.
De vrouwen mogen niet zelf boodschappen doen, dat doet de gezinsverzorgster. Kleren uitzoeken gebeurt onder begeleiding en alleen het goedkoopste is toegestaan. Zo leven de Rotterdammers, maar na enige tijd ook tal van 'asocialen' uit andere grote steden, die het Rotterdamse voorbeeld volgen. Het bestrijden van armoede door mensen normen en waarden bij te brengen - net als de Maatschappij van Weldadigheid een eeuw eerder - duurt tot eind jaren vijftig. Dan schaft minister Klompé (KVP) de veel te dure kampen onder druk van PvdA en CPN af. Het is achteraf ook een mislukking. Door het stigma wordt het onmogelijk weer normaal te functioneren in de maatschappij. Vooral voor kinderen is het een ramp. In 1960 keren de laatste bewoners in Rotterdam terug.
Daarna is afzondering van probleemgezinnen lange tijd onbespreekbaar. Integratie en emancipatie moeten de achterstandssituatie opheffen. Niet de gezinnen maar de samenleving staat centraal. Het wordt tijd voor opbouwwerk, integratie en emancipatie. Tot 2011 als Geert Wilders (PVV) pleit voor de ouderwetse opvang van asocialen in speciale tuigdorpen. Van links tot rechts walst men over hem heen. Alsof CDA, VVD en CDA in 2005 niet ook asocialen in containers buiten de steden willen plaatsen. Drenthe blijft interessant voor de gedwongen opvang van probleemgevallen. In 2009 opent aan de rand van Beilen een gesloten psychiatrische kliniek. Wederom ver van de Randstad in het stille Drentse land worden hier de grootste overlastgevers uit Amsterdam en Rotterdam, met een rechterlijke machtiging, verbannen naar Drenthe.
Reestdal
Direct na de oorlog wordt het landhuis De Lindenhorst in het Reestdal ingericht voor de opvang van jonge meisjes, voornamelijk kinderen van oorlogsslachtoffers en bombardement slachtoffers. Eind veertiger jaren verhuizen de meeste meisjes naar de Havixhorst op hetzelfde landgoed. De katholieke meisjes gaan naar Dickninge. Dit is een statig landhuis met een gracht omgeven op het gelijknamige landgoed ten zuidwesten van De Wijk. Deze drie huizen zijn dan alle in het bezit van de Drentse adellijke familie De Vos van Steenwijk.
|
|
|