Luchtoorlog

Berging vliegtuig in Oldeberkoop motiveert Kamerlid


Een Messerschmitt BF109E boort zich op dinsdagmiddag 14 oktober 1941 in de grond bij de boerderij van veehouder De Jong aan de Bovenweg in Oldeberkoop. Zoon Hendrik de Jong is er getuige van. Hier ziet het vliegtuig naar de grond duiken op enkele tientallen meters van hem vandaan. De kluiten vliegen in het rond. Het toestel komt precies tussen een varkensschuurtje en een bosje terecht en laat een rokende krater achter.

Piloot Feldwebel Stock brengt zich op tijd in veiligheid met zijn parachute en komt vier veldjes beneden. Hij verliest alleen een vliegtuiglaars en breekt zijn onderarm. Huisarts Annema verleent eerste hulp. Stock wordt daarna overgebracht naar het Leeuwarder Bonifatiushospitaal en ondervraagt door officieren van het Duitse vliegveld in Leeuwarden. Zes piloten in opleiding bewaken het gat dat het vliegtuig in Oldeberkoop in de bodem heeft geslagen.


Deze ME 109 landt in augustus 1985 op vliegveld Eelde. Het vliegtuig is in 1946 uit allerlei onderdelen in Frankrijk weer opgebouwd, zo meldt 't Nieuwsblad van het Noorden op 5 augustus 1985.

Op 14 oktober 1941 wordt het toestel vanaf een reparatiewerkplaats in Duitsland teruggevlogen naar de opleidingseenheid 2.Erg/JG 52 op vliegveld Eelde. Waarom het toestel Eelde voorbij vliegt is onduidelijk. Volgens opgave is deze machine neergestort door een probleem met het koelsysteem. Maar dat verklaart niet de kogelgaten, die bij de berging worden gevonden. Omdat door de RAF geen BF.109 wordt geclaimd in deze omgeving op deze datum, is de kans aanwezig dat de ME door een ander Duits toestel is neergehaald.


Na een vliegshow in België landen een Spitfire en een ME-109 in augustus 1991 op vliegveld Eelde. Ze behoren tot de 'Old Flying Machine Company', onderdeel van het Imperial War Museum. (Uit Nieuwsblad van het Noorden 14-8-1991).

Berging in 1981

De zichtbare wrakstukken worden door de Duitsers geborgen. Na de oorlog probeert een schroothandelaar uit Steenwijk de rest te verzilveren maar hij blijft steken in de dikke leemgrond. In 1981 volgt een nieuwe opgraving. Dat gebeurt op initiatief van de met metaaldetectoren bewapende Dokumentatiegroep Luchtoorlog 1939-1945. De twaalf cylinder Daimler Benz-motorn wordt gevonden, evenals een staartstuk met een kapotte band, en vele andere kleinere onderdelen, zoals flessen samengeperste lucht en lege patroonbanden.


Foto berging Oldeberkoop in Nieuwsblad van het Noorden 8-8-1981.


De gravers naar de Messerschmitt in de Leeuwarder Courant van 7 augustus 1981: v.l.n.r. de heren Visser, De Vries, Stienstra, Schotanus Van Veen en De Vries (en een andere belangstellende).


Het kost Michiel van Veen moeite om die opgraving uit de jaren tachtig goed bij Oldeberkoop te situeren. Hij duikelt een foto op van zichzelf, een blonde jongen in korte broek met een brokstuk in de hand. Zijn moeder heeft er de plaats en datum achterop gezet; Oldeberkoop, 6 augustus 1981.

De tienjarige Michiel van Veen kijkt toe bij de berging. Hij ziet hoe de brokstukken boven komen uit de klei. Hij herinnert zich persoonlijke bezittingen. Hij mag als jochie mee met zijn opa, Harmen Reinders. Opa werkt op Vliegveld Eelde en schrijft als freelance-luchtvaartjournalist stukjes voor het Nieuwsblad van het Noorden. Op de balie van de meteorologische dienst op het vliegveld Eelde heeft gedurende enige tijd een 'kunstwerkje' gestaan van onderdelen van deze BF.109.

Alle vermiste piloten verdienen rustplaats en naam

Michiel van Veen wordt later Kamerlid voor de VVD. Van Veen refereert tijdens een vragenronde aan het Haagse Binnenhof in mei 2016 aan die warme zaterdag in augustus 1981 in Oldeberkoop. 'Ik heb dit als indrukwekkend ervaren’. Het rijk moet volgens Van Veen alles op alles zetten om vermiste piloten uit de Tweede Wereldoorlog een naam en een graf te geven. Geld mag bij bergingsacties geen bezwarende factor zijn, zo zegt tegen minister Stef Blok, die de zieke Ronald Plasterk vervangt. 'Ik vind echt dat Nederland een ultieme poging moet doen om 75 jaar na dato piloten een rustplaats en een naam te geven.’ Meer dan 17.000 geallieerde vliegers vinden op Nederlands grondgebied de dood. Nog bijna 1000 van hen zijn vermist.

De minister gaat met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in overleg om het probleem in kaart te brengen. Dan wordt duidelijk hoeveel stoffelijke overschotten van oorlogsvliegers er nog in de grond moeten liggen en of geld een obstakel is voor ruiming. Op grond van internationale verdragen wordt een vliegtuigwrak beschouwd als een oorlogsgraf en daarom onberoerd gelaten. Op verzoek van nabestaanden kan er worden overgegaan tot berging. Of bijvoorbeeld bij het vermoeden dat er onontplofte munitie aanwezig is.