Jodenvervolging

Overlevende Frieda Menco-Brommet


De familie Brommet zit in dezelfde trein als de familie Frank. Het zijn oppervlakkige kennissen uit Amsterdam-Zuid. Beide families worden pas diep in 1944 gesnapt op hun onderduikadres en naar Kamp Westerbork gebracht. Veertien dagen na hun reis naar Auschwitz breekt in Nederland de spoorwegstaking uit en zijn er geen transporten meer mogelijk.


Op het perron van Birkenau moeten de gevangenen, nog kapot van drie dagen en twee nachten in een veewagen, vier rijen vormen – twee van mannen, twee van vrouwen. Uit de kampadministratie blijkt dat er 549 mensen in de rijen zijn gezet die direct naar de gaskamers worden gevoerd. In de ‘goede’ rij komen 470 mensen terecht, 258 mannen en 212 vrouwen. 

De rij van Frieda Brommet en haar moeder gaat naar een grote zaal waar iedereen een nummer in de arm krijgt getatoeëerd. Daarna moeten ze zich uitkleden. Schaamhaar en okselhaar worden afgeschoren, het hoofdhaar kort geknipt. Daarna moet iedereen onder de douche, en zonder afdrogen in de rij voor kleding. Frieda krijgt alleen een zomerjurkje toegeworpen, en twee niet passende linkerschoenen. 

Ze komt met haar moeder Rebecca terecht in Frauenblock 29, ze moeten er liggen in houten kooien, op kromme planken, zonder matras maar met een beetje stro en een harde onaangename deken. Frieda zei daar later over: ‘Met z’n negenen in één kooi: acht naast en tegen elkaar, de negende dwars aan het voeteneind. Als één zich omdraaide, moesten ze allemaal omdraaien. Die aan het voeteneind had geen leven.’ 

De kou en het gebrek aan eten vormen voor de vrouwen de grootste bedreiging. Ze moeten heel hard werken, stenen sjouwen. Rebecca doet er alles aan om haar dochter zoveel mogelijk te beschermen tegen alle gevaren, en heeft daar alles voor over. Aan haar broer in Amerika schrijft ze kort na de oorlog: ‘Ik scheurde stukken van de deken af om onze longen te bedekken, want het klimaat is daar erg. Na een paar dagen merkte zo’n Pools wijf, dat die stukken onze rug onder mijn en Frieda’s japon hadden bedekt. Toen ben ik ontzettend afgeranseld. Alles deed mij pijn.’

Frieda dreigt te bezwijken, ze krijgt de ene ernstige ziekte na de andere. Ze belandt in de ziekenbarak, en later in het Krätzeblock. Daar ligt Frieda met haar vriendin Ronnie van Cleef in hetzelfde bed, vlak naast twee andere meisjes uit Amsterdam-zuid, Anne en Margot Frank. Aan de nachtmerrie van hun moeders komt geen einde.  Rebecca Brommet en Edith Frank doen het uiterste om hun kinderen moed in te spreken, en waar mogelijk af en toe iets extra’s toe te spelen. Maar ze mogen niet op bezoek in de barak. Ze graven een kuil onder de wand van de ziekenbarak, waardoor ze hun dochters kunnen toespreken en een stukje brood kunnen geven.
Ronnie van Cleef heeft er later in een tv-interview een beschrijving van gegeven: ‘Ze zwierven als moederdieren rond de barak, ze probeerden ons zoveel mogelijk voedsel te bezorgen. Dat is ook gelukt. Rebecca riep mij steeds omdat ik als eerste in de barak was gegaan en er dus fysiek het beste aan toe was. Nou, dan ging ik naar dat gat en dan gaf ze me brood of iets extra’s dat ze ergens georganiseerd hadden.’

Eind oktober 1944 worden Margot en Anne Frank naar Bergen-Belsen afgevoerd waar ze overlijden, een paar weken voor het kamp bevrijd wordt door de Britten. Edith sterft in januari 1945 in Auschwitz aan uitputting. Ook Frieda en haar moeder blijven daar uitgeput achter, maar halen het op het uiterste nippertje en kwamen er doorheen. Frieda zei daar later over: ‘Alleen had ik het niet overleefd. Alleen kón je het niet overleven. Mijn moeder heeft mij fysiek helpen overleven, en ik heb haar mentaal laten overleven. Omdat ik haar nodig had, heeft zij alle ellende doorstaan.’

bron: NPS

Verhaal van voormalig kampgevangene Frieda Menco-Brommet